De mens zichzelf een vraagstuk

Een filosofische visie op de mens en op de maatschappij is, meer nog dan bij bijvoorbeeld de kennistheorie, tijd en cultuur gebonden. Ik beperk me hier nog sterker dan bij de kennistheorie tot de belangrijkste stromingen vanaf het begin van de twintigste eeuw om de volgende redenen:
1. Voor een goed begrip van filosofische uitspraken is een goed inzicht in de specifieke historische omstandigheden en analyse van het woordgebruik in die historische context nodig. Dit valt, in zijn algemeenheid, buiten het doel van deze beschouwingen.  Vanaf het begin van de twintigste eeuw komt er met de fenomenologie en het pragmatisme een einde aan het dualistische mensconcept dat vanaf Plato het westerse denken heeft overheerst. Dat wil niet zeggen dat het dualisme niet sluimerend en soms meer dan dat een rol speelt (maar in mijn filosofie tuin wordt het als onkruid bestreden). 
2. Zoals aangegeven met de ondertitel: 'De mens zichzelf een vraagstuk' (dit is de titel van een boek van de Franse filosoof Gabriel Marcel) lijkt de vraagstelling naar 'menszijn' sinds het begin van de 20ste eeuw anders dan tevoren. In het eerste hoofdstuk van het boek 'hoe de mens zichzelf een vraagstuk werd' concludeert Gabriel Marcel dat in het verleden filosofen zich met "de mens" bezig hielden vanuit een redelijk vast religieus of wereldbeschouwend raamwerk. Dat raamwerk is voor veel mensen en de meeste denkers, filosofen verdwenen, of aan het verdwijnen (zie ook het begrip vervreemding hieronder).  Waar Kant de menselijke ratio een vrijwel absolute status geeft en nog probeert een plaats voor God te vinden in een filosofie, op basis van de menselijke rationaliteit en niet gefundeerd op een vooraf gegeven Gods begrip, vecht Nietzsche de rationaliteit aan en breekt definitief met enige relatie tot God en Religie. Na 1900 spelen Godsbegrippen geen rol meer in de filosofie wel blijft de behoefte van de mens aan Religie een thema. 
3. Hoewel de psychoanalytische methode van Freud nu zeer omstreden is, is de invloed van zijn theorie onmiskenbaar van grote invloed op het mensbeeld sinds het begin van de vorige eeuw. Het beeld dat het menselijke bewustzijn niet een eenduidig geheel vormt, maar zoiets als het onderbewuste, onbewuste een belangrijke (?) rol speelt en een complicerende factor vormt, is nu niet meer weg te denken. Termen als 'verdringing' en 'freudiaanse verspreking' zijn in het dagelijks talgebruik opgenomen. 
4. Hoewel in eerste instantie wat indirect heeft Darwin's evolutietheorie grote invloed op het mensbeeld. We kunnen dus vaststellen dat de basis voor het mensbeeld en de filosofie over de mens in onze tijd in belangrijke mate werd gelegd aan het eind van de 19de eeuw met als prominente "woordvoerders": Darwin, Freud, Marx en Nietzsche. 
Twee uiterste posities ten aanzien van het mensbeeld in de laatste eeuw worden ingenomen door het existentialisme enerzijds en het structuralisme anderzijds. Hierbij zullen we zien dat elk van deze stromingen uitgaat van een basis principe dat wel aannemelijk wordt gemaakt maar dat op zichzelf niet als het enig geldige principe bewezen kan worden. Tenslotte zal aandacht worden gegeven aan de mogelijkheden met deze verschillende benaderingen om te gaan. Ook zien we dat in dit gebied de filosofie duidelijk in wisselwerking staat met de maatschappij. Met andere woorden: de filosofie is niet alleen reflectief maar gaat ook zelf een rol spelen in het maatschappelijk gebeuren. Bij het existentialisme en nog sterker bij het Marxisme zien we dat mensen, niet filosofen worden aangeduid, zich aanduiden als: 'existentialist' respectievelijk 'marxist'.

Vervreemding
Het begrip vervreemding is een kenmerkend begrip van de 20ste eeuw. Hoewel het begrip in verschillende stromingen niet precies dezelfde betekenis heeft wordt er in het algemeen een situatie mee aangegeven waarbij de mens zijn referentie kader kwijt is. De secularisatie, dat wil zeggen het verdwijnen van een religieuze, godsdienstige cultuur kan een sterk gevoel van onzekerheid veroorzaken. Bij Marx heeft het begrip vervreemding de specifieke betekenis van de mens als fabrieksarbeider die, in tegenstelling met de oude ambachtsman, de relatie met wat hij doet verloren heeft door het geest­dodende werk

Nietzsche
Wat mij betreft markeert Nietzsche de overgang van de moderniteit naar het post moderne tijdvak. Hij zich af tegen alle pogingen te komen tot grote allesomvattende filosofische systemen en schuift elke referentie naar God aan de kant ('God is dood en wij hebben hem vermoordt').  Door de echte (academische ) filosofen wordt hij niet algemeen als filosoof erkent (hij had geen echte filosofische opleiding, maar was filoloog). Dat klopt ook wel in die zin dat hij de lijn van het post moderne denken oppakte ongeveer een eeuw voordat de filosofen die basis onderkende. De filosofen lopen in het algemeen achter op kunst, wetenschap en maatschappelijk denken. Nietzsche gaf zelf ook al aan dat hij met zijn denken een eeuw voorliep.  

Postmoderne Mensbeeld

Het gebruik van de term postmodernisme in de filosofie is zoals gebruikelijk in de filosofie niet erg eenduidig. De term komt vanuit de kunstwereld. Eind jaren 70 van de 20ste eeuw wordt met name in de bouwkunst maar ook in de beeldende kunsten het loslaten van bepaalde regels en/of het combineren van verschillende stijlen aangeduid met postmodernisme. In de filosofie is het met name Jean-Francois Lyotard die deze aanduiding systematisch introduceert met zijn essay: La condition postmoderne-rapport sur le savoir' (in het Nederlands vertaal:''Het postmoderne weten[JFL-PW]). Lyotard definieert het postmodernisme als: 'het einde van het geloof in de metavertellingen'[JFL-PW p26]. Onder metavertellingen verstaat hij de vertellingen, concepten, systemen die aan de legitimiteit van de wetenschap, het menselijk kennen en communiceren ten grondslag lagen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de aanname dat objectieve kennis mogelijk is, het geloof in alles omvattende filosofische en/of religieuze systemen, en zelfs het geloof in de suprematie van de de Rede. Met name dit laatste: de twijfel aan de Rationaliteit als enige basis voor het menselijk kennen de is zeker (nog) niet algemeen geaccepteerd in de filosofie. 
Jürgen Habermas ontkent dat er een postmodern tijdperk is aangebroken (zie ook inleiding van Michiel Korthals in[JH-NO p22]),hij spreekt begin van de 80er jaren over: 'Modernity -An Incomplete Project' [HFedPC]. Maar tegelijk zien we dat veel elementen van zijn filosofische analyses passen in de thema's van het postmodernisme, met name aspecten van het communicatieve handelen. (dit is een voorbeeld van de verwarring over het begrip postmodern zie Metafilosofie/postmoderniteit - moderniteit)

Op basis van boven genoemde kenmerken moeten we dan het begin van de postmoderne tijd leggen voordat het woord voor dit doel werd geïntroduceerd. Zo komen bij Nietzsche alle aspecten van van de postmoderniteit al aan de orde.  Ook in de fenomenologie, het existentialisme en het pragmatisme zien we de hoofdkenmerken, zoals het opgeven van één context onafhankelijk waarheidsbegrip. 

Filosofen zoals Martha Nussbaum brengen de emotie naast de rationaliteit in de filosofische analyse, dus niet als onderwerp maar als element in het proces van kennis en inzicht van de mens t.a.v. zichzelf en zijn relaties. Ze laat bijvoorbeeld zien [MN-WLW] dat ook in de oudheid bij filosofen die van mening zijn dat de mens emoties dient te vermijden toch stukken te vinden zijn waar ze emoties een rol toekennen zoals bv Plato in de Phaedus. Ze volgt hiermee de lijn van Aristoteles die ook expliciet ruimte laat voor emoties. Vaststellen dat er naast de rationaliteit ruimte is/moet zijn voor emoties is één stap. Hoe dat samenspel tussen Rationaliteit en Emoties  is een uitdaging die nog uitgewerkt moet worden. 

Wat dan wel??
Nadat we het zoeken naar allesomvattende waarheden en waarden hebben moeten opgeven dienen we ons te concentreren op de methodieken om tot oplossing van de problemen te komen waarvoor de filosofie zich gesteld ziet. En dat werkterein kan zeer breed opgevat worden.

Op basis van wat Fenomenologie, Pragmatisme en Kritisch Rationalisme, en de Postmodernen hebben aangedragen komen we tot de volgende uitgangspunten:

  1. Kennis is gerelateerd aan intentionaliteit, discour (invalshoek, achtergrond, gerichtheid);
  2. kennis is een niet eindigend proces van steeds weer kritisch doorzoeken;
  3. Voor geschillen binnen een discour dienen de methodieken van die discour een oplossing te bieden.
  4. Geschillen vanuit verschillende discours, vormen de uitdaging in het Postmodern tijdperk.

C.van Peursen gaf in 'Na het Postmodernisme' [CvP-NP] een goed toegankelijke analyse  op basis waarvan  de postmodernen de alleenheerschappij van de Rationaliteit betwisten. Hij stelt een surrealistische filosofie voor waarin meer dimensies dan de rationele feitelijkheid worden meegenomen. 'De moeilijkheid is echter dat het punt waar de lijnen van de gewone rationaliteit, zedelijk overleg, esthetische ervaring,  religieuze overtuiging, politiek doctrine, samenkomen steeds een betwistbaar punt is'. Hebben alle culturen hun eigen gelijk? Zo niet dan ook onze eigen cultuur niet.  Er zijn geen universele tijdloze waarden meer. Maar ook binnen elke cultuur zijn er verschillen, moet er omgegaan worden met wijzigingen van inzicht, invloeden van buiten. In elke cultuur vindt daar een bepaalde convergentie plaats zodat  'het blijft werken'. Hierbij dient men te letten op aanwezig besef van transcendentie, bijvoorbeeld van waarden die boven het gewone sociale leven uitgaan Zo wordt de geschiedenis tot de steeds voortgaande discussie tussen religies, wereldbeschouwingen, ethisch-sociale en politieke systemen.'
Hij geeft hiermee een programmatische aanzet die, zoals hij ook schrijft, verder uitgewerkt moet worden.


Het Mensbeeld van het Pragmatisme

Het pragmatisme kent geen abstracte metafysische beschouwingen ten aanzien van het mens-zijn. Dit wordt onder meer duidelijk bij William James benadering van het determinisme versus vrijheid thema hij verwerpt pogingen om het een of het ander te bewijzen. Hij stelt dat het gewoon een kwestie van kiezen is en daarna de consequenties netjes uitwerken. Zelf kiest hij voor het vrijheidsconcept.
Het pragmatisme gaat uit van een dynamisch mensbeeld. De mens doet kennis op met leerprocessen [zie kennis/pragmatisme] en staat ook ten aanzien van aspecten van ethiek en esthetiek in voortdurende wisselwerking met zijn omgeving. Dit concept is met name door Dewey (1859-1952) uitgewerkt. Hij zet zich af tegen het statische mensbeeld wat in de filosofie overheerst sinds Plato waarbij filosofen zich bezig houden met het trachten vast te leggen van de kern van het menszijn. Dewey gaat uit van een mens die vanaf zijn geboorte actief bezig is kennis te vergaren, problemen te analyseren en op te lossen of te omzeilen. Die niet alleen onderworpen is aan krachten van zijn omgeving maar die ook probeert te veranderen. Dit mensbeeld wordt niet alleen geïnspireerd door de Amerikaanse pioniers cultuur maar ook door de theorie van Darwin. Dit laatste echter met dien verstande dat het "survival of the fitest" in het geval van de mens niet een lot is, maar de mens -ook als individu- is in staat te anticiperen en zich aan te passen, of zelfs zijn omgeving aan te passen "fitting for survival".

De belangstelling voor het Pragmatisme is met name door de filosofische activiteiten van Richard Rorty weer toegenomen. Hij onderkent een grote overeenkomst tussen het pragmatisme enerzijds en de fenomenologie met het existentialisme anderzijds.

Existentialisme
Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw ontstond lhet existentialisme in West Europa als een brede filosofische stroming met als bekende namen: Heidegger, Sartre, Simone de Beauvoir, Karl Jasperrs, Garbriel Marcel, Maurice Merleau-Ponti, en Emmanuel Levinas (voor meer details zie historie). De kerngedachten van het existentialisme kunnen worden samengevat met twee hoofd elementen (in het Frans en Duits de begrippen zoals die door Heidegger en Sartre zijn geintroduceerd):

 1. In de Fenomenologie geeft het menselijk bewustzijn betekenis  aan de dingen. Hierdoor 'krijgen" de dingen verschillende verschijningsvormen. Maar op zichzelf zijn de dingen passief in tegenstelling tot de mens die met zijn bewustzijn actief is, doordat hij betekenis geeft aan de dingen. Met andere woorden de mens is niet zoals de dingen een ‘zijn opzichzelf’ (‘etre en soi’, 'Zuhanden sein') maar het menselijke bewustzijn is een : "gerichtheid op" ( 'étre pour soi').

De mens is niet een 'iets' zoals de dingen maar een bewust-zijn ('Dasein') een :'niet iets' ('néant' , 'etre pour soi'). Daarnaast is de ander, de medemens van existentieel belang. De mens wordt zich van zichzelf bewust door de aanwezigheid van de ander. Hoewel de verschillende filosofen van het existentialisme dit punt op totaal verschillende wijze benaderen onderscheidt het existentialisme zich met name op dit punt van het 19e eeuwse individualisme. Waar de medemens niet een persoonlijke rol heeft maar meer in abstractere zin een plaats de achtergrond. De mens
De mens is niet passief -zoals de dingen- maar wordt. Hij wordt wat hij kiest te worden. Dit betekent niet alleen dat de mens fundamenteel vrij is maar tegelijkertijd dat hij verantwoordelijk is voor zijn keus. Dit is primair een verantwoordelijkheid aan zijn eigen MENS-ZIJN. Het existentialisme ontkent niet de beperkingen van de mens in zijn feitelijke situatie integendeel: mens-zijn is in de wereld zijn. Maar binnen de praktische beperkingen bijvoorbeeld: van man of vrouw zijn, een bepaalde leeftijd hebben, in een bepaalde situatie te zijn opgegroeid e.d. kan de mens voortdurend keuze maken en moet hij dus ook kiezen ('Entschlossenheit'). De mens is existentieel veroordeeld tot vrijheid! Wanneer hij zich hieraan onttrekt b.v. door zich te vereenzelvigen met een bepaalde rol vervalt hij tot wat Sartre noemt 'Kwader trouw' ('Uneigentlichkeit) aan zijn mens-zijn.  

Bewust kiezen hoeft niet te betekenen steeds weer iets anders kiezen, een eerder gemaakte bewuste keuze is een van de feitelijke omstandigheden en moet als zodanig meegenomen worden in de overwegingen. Maar men mag zich niet meer star houden aan een eenmaal gemaakte keuze. Een keuze moet voortdurend heroverwogen worden. Een voorbeeld is de fixatie op bepaalde schuldgevoelens. Men kan  later spijt hebben over een bepaalde keus maar dan in de zin van een ervaring rijker. Vanuit de nieuwe situatie moet men vooruit en steeds weer opnieuw keuzen maken. Bewust kiezen betekent dat ik me niet mag verschuilen achter een rolgedrag, geloofsnormen of zelfs niet achter zogenaamde onbewuste driften (voorbeelden).
Dit kan b.v. betekenen: niet je standpunt of je handelen laten bepalen door een groep, of een dogmatische beweging maar zelf kiezen en daarmee ook voor jezelf de verantwoordelijkheid nemen.

Het existentialisme werpt de mens dus in eerste en laatste instantie terug op zichzelf. Hoewel men dit als beangstigend kan ervaren is het tegelijkertijd bevrijdend. De existentiële angst is de angst die zou kunnen ontstaan omdat door deze fundamentele keus voor vrijheid het houvast aan een referentie kader komt te vervallen. De onzekerheid kan aanleiding zijn tot angst. Daar tegenover staat dat de mens voor zijn keuze uiteindelijk alleen verantwoordelijk is ten opzichte van zichzelf, dit kan men als bevrijdend ervaren. 

Onderstaand in dit licht het antwoord van Sartre over de vraag naar de zin van het leven:

                   'Zolang u zelf nog niet leeft, is het leven niets, maar het staat aan u er een zin aan te geven en de waarde ervan is niets anders dan de zin die u eraan verkiest te geven'                                                                             (uit "l'existentialisme est un humanisme")

De vrijheid

Men kan het existentialisme ook wel aanduiden als de filosofie van de vrijheid. 
Het gaat hierbij om de subjectieve vrijheid van het individu in een concrete situatie zoals in onderstaande fragmenten (uit 'l'existentialisme est un humanisme') wordt aangegeven: 

'
abstracte en concrete moraal
Kant verklaart dat de vrijheid zichzelf wil en de vrijheid van anderen. Akkoord, maar hij meent dat het formele en het universele volstaan om een moraal te grondvesten. Wij zijn daarentegen van mening dat men er met al te abstracte principes niet in slaagt het handelen richting te geven.
Denk nog eens aan het geval van de leerling (die tijdens de oorlog voor de keuze stond  zich aan te sluiten bij de vrije Fransen en daarmee zijn plicht t.o.v. het land te vervullen of bij zijn moeder te blijven die zijn hulp nodig had); uit naam van wat, uit naam van welk moreel grondbeginsel had hij in volledige gemoedsrust kunnen besluiten zijn moeder te verlaten of bij haar te blijven? 
Het is niet uit te maken. De inhoud is altijd concreet, en dus niet te voorzien; men moet altijd zelf  het een en ander bedenken; het enige wat er op aankomt is zich bewust te maken of het bedenksel wat zich vormt uit de naam van de vrijheid gevormd wordt.
              
We worden hier geconfronteerd met twee volkomen tegengestelde soorten van moraal;  ik ben van mening dat ze gelijkwaardig zijn: in beide gevallen wordt de vrijheid als doel gesteld. U kunt  zich ook twee andere gedragspatronen voorstellen, die volkomen hetzelfde effect hebben: het ene  meisje berust erin afstand te doen van een liefde, het andere negeert uit begeerte te reeds bestaande banden van de man die zij liefheeft.   
De twee gedragingen lijken uiterlijk op de vorige beschrijvingen. Toch zijn ze volkomen verschillend. Men kan kiezen wat men wil , als de keuze ligt op het niveau van het vrije engagement.

'

De ander

Onze positie ten opzichte van de ander wordt door Sartre onderzocht en in  "l'etre et le neant" [JPS-EN] wordt dit vrij extreem benaderd. Hij stelt dat de ander mij probeert te zien als de dingen en daarmee mijn mens zijn ontkent. Als voorbeeld geeft hij een situatie waarbij iemand door een ander betrapt wordt bij het kijken door een sleutelgat. Hierbij voelt de betrapte zich geïdentificeerd als "een gluurder" en niet als een mens die veel meer kan zijn. De blik van de ander bedreigt mijn existentiële mens zijn. De ander wordt daarmee een fundamentele vijand.

Andere existentialisten en later ook Sartre in "l'existentialisme est un humanisme" [JPS-EH] laten daarnaast ook de mogelijkheid open tot een wederzijds respect van elkaars vrijheid. Met name Emmanuel Levinas benadrukt dat in de westerse filosofie te weinig aandacht heeft gekregen als mede-mens. Heidegger benadrukt het zorgend karakter ('Fürsorge')van het 'zijn-met' (Mitsein). Merleau-Ponti en Simone de Beauvoir nemen het lichamelijke aspect als een ondeelbaar deel van het menszijn duidelijker mee in hun beschouwingen. Simone de Beauvoir werkt het mitsein verder uit en benadrukt de wederzijdse afhankelijkheid onder andere in het element van erkenning van de ander, de vrijheid krijgt ook zijn betekenis door de erkenning door de ander in een subject - subject relatie.

Men kan dus vanuit een existentiële beleving niet zeggen ik heb een vriend(in) maar wij zijn bevriend. Vriendschap is niet een zaak van hebben maar een dynamische relatie met respect voor de vrijheid van de ander. Zo moet ook een huwelijk niet het karakter hebben van een bezit (mijn man/vrouw, het woord echtgeno(o)t(e) past in dit verband beter) maar kan het opgevat worden als een belofte om wederzijds te werken aan doorgroei van een relatie met respect voor vrijheid van de persoonlijke ontwikkeling van de ander.  

De vrouw
In de westerse filosofie wordt gesproken over de mens en dan wordt dikwijls impliciet de man als referentie genomen. Simone de Beauvoir signaleert en analyseert dit fenomeen in haar meest bekende boek de '2de sekse'. Voorzover er over de vrouw gesproken wordt wordt ze gezien als afwijkend van de norm. Vrouwen zijn daarin half slachtoffer maar ook half medeverantwoordelijk.

Wisselwerking met kunst en cultuur 

Het existentialisme is bij uitstek de filosofische onderbouwing van het mensbeeld vanaf de jaren 30-70 van de 20ste eeuw. Men kan niet zeggen dat de filosofie het mensbeeld bepaalt. In dit geval is er wel een duidelijke wisselwerking tussen een maatschappelijke trend enerzijds en de expliciete uitingsvormen daarvan in kunst (hier vooral literatuur) en filosofie anderzijds. Een goed voorbeeld is het chanson van Edit Piaf : "Non je ne regrette rien"

Hoewel het existentialisme in het begin van de jaren vijftig met negatieve en atheïstische denkbeelden werd geassocieerd werden de ideeën ook opgepakt door een aantal christelijke filosofen (G.Marcel, K.Jaspers, Waelens, Luypen, Kwant,) daarbij bleek dat de basis begrippen van vrijheid en verantwoordelijkheid zeer wel pasten (inpasbaar waren) in het Christelijk denken.  

Voorbeelden
  • Voor een existentialist zijn gefixeerde rol modellen dus uit den boze.
    Denk daarbij b.v. aan zaken als man/vrouw zijn, "Alfa" of "Bèta" zijn. (ik ben een alpha dus weet ik niets van wiskunde, computers e.d. of ik ben een bèta dus ik vind litteratuur en b.v. psychologie maar flauwekul
    .

  • Voorbeeld uit 'l'existentialisme est un humanisme' [JPS-EH]

    Wanneer we bijvoorbeeld de twee gevallen die hier volgen tot voorbeeld nemen, zult u zien in hoeverre ze overeenkomen en nochtans verschillen: 

1. uit "The Mill on the Flos" (roman (1860) van de engelse schrijfster George Eliot, pseudoniem van Mary Ann Evans)
Laten we the Mill on the Floss nemen.
Daarin ontmoe­ten we een meisje, Maggie Tulliver, dat de waarde van de hartstocht belichaamd en zich daarvan bewust is; ze is verliefd op een jonge man, Stephen, die verloofd is met een onbeduidend meisje. In plaats van zonder zich te bedenken voor haar eigen geluk te kiezen, verkiest deze Maggie Tulliver uit naam van de menselijke solidariteit zich op te offeren en af  te zien van de man van wie ze houdt. 

2. uit "De Chatreuse van Parma"
Hertogin Sanseveria uit de Chatreuse van Parma, die van mening is dat de hartstocht de hoogste menselijke waarde is, zou daar tegenin brengen dat een grote liefde offers waard is, dat men ze prefe­reren moet boven de banaliteit van een huwelijksliefde waarin Stephen en het gansje dat hij trouwen moest zouden worden verenigd; zij zou verkiezen dat gansje op te offeren aan de wer­kelijkheid van haar geluk, en zoals Stendhal aantoont, zal zij zonodig zich­zelf opoffe­ren aan de hartstocht als het leven
dat vergt.  

              "Non je ne regrette rien":

    Non, rien de rien
    non, je ne regrette rien

    ni le bien - qu'on m'a fait
    ni le mal - tout ca m'est bien egal
    non- rien de rien
    non - je ne regrette rien
    c'est paye - balaye - oublie

    Je me fous du passe

Historie  

Voorlopers
Hoewel de kennistheorische basis van het existentialisme ligt in de fenomenologie van het begin van de 20ste eeuw komen basis elementen al tevoorschijn in het werk van de schrijvers/filosofen  Sören Kierkegaard en Friedrich Nietzsche aan het einde van de 19de eeuw. Nadat Husserl de basis had gelegd voor een filosofische Fenomenologie ontwikkelde zich een brede filosofische stroom naast maar vooral vanuit Heidereggers Fenomenologische 'zijns' leer.

Sein und Zeit  
Met zijn hoofdwerk "Sein und Zeit" heeft M.Heidegger [MH-SZ] de fundamentele grondslag gelegd voor de Existentiële Fenomenologie.
Het is onmogelijk in dit verband de strekking van dit 'Meesterwerk' (ten minste in de betekenis van: werk van de meester) in het kort weer te geven. Toch kunnen we er enkele hoofdelementen elementen uitlichten.

Als leerling van Husserl (grondlegger van de Fenomenologie) neemt Heidegger neemt de eeuwen oude vraag naar het wezen van het Zijn weer op. Hij stelt ondermeer dat het Zijn niet los te denken is van de tijd. In het verleden hield de Filosofie zich bezig met het zijn vanuit een zoeken naar dat wat onafhankelijk van de tijd en de mens zou zijn. Zo stelt hij ook dat het leven (van de mens) slechts zijn betekenis en zin krijgt door de tijdelijkheid van het leven.  

L’ etre et le neant  
De zeer abstracte concepten van Heidegger zijn door zijn leerlingen ver uitgewerkt. Sartre heeft daarbij een prominente rol gespeeld met zijn hoofdwerk : L’ etre et le neant.

Notitie

Helaas hebben bovengenoemde hoofdrol spelers in hun persoonlijke leven zich niet (geheel) gedragen zoals men van een existentialist mag verwachten. Heidegger heeft zich enkele jaren geëngageerd  met Hitlers Nationaal Socialisme, Sartre heeft zich (te)  lang kritiekloos geëngageerd met het communisme.

Hoewel dit geen afbreuk doet aan de inhoud van deze filosofie geeft het wel aan dat het  volgen van deze concepten een voortdurende kritische analyse vereist.  

Structuralisme

Het structuralisme baseert zich op de aanname dat er  onderliggende structuren zijn, van waaruit de verschillende verschijningsvormen van de menselijke realiteit begrepen kunnen worden of zelfs door bepaalde transformaties afgeleid kunnen  worden.

Een aantal filosofen met een structuralistische benadering zetten zich af tegen het vrijheidsidee van het existentialisme.

  • Levi-Strauss noemt dit vrijheidspostulaat "een moderne mythe".

  • Foucault voorspelt dat de idee van de huidige "vrije mens" weer uit de (mens)wetenschappen zal verdwijnen zoals een figuur op het strand verdwijnt bij vloed. 

Het structuralisme kan inderdaad gezien worden als een reactie op het existentialisme of algemener gesteld de subject orientatie van de westerse filosofie sinds Descartes waarbij het existentialisme het uitwerkt als een wijgerige antropologie. Het uitgangspunt is inderdaad tegenovergesteld. Maar het is een tegenovergestelde benadering, niet noodzakelijkerwijs een tegenstrijdigheid. Het structuralisme is een macroscopische benadering van de mensheid terwijl het existentialisme uitgaat van de micro benadering van individuen. De twee benaderingen zijn mijns inziens dus complementair, zoals bijvoorbeeld in de natuurkunde de thermodynamica een macroscopische benadering is die complementair is aan beschrijvingen en theorieën op moleculair, atomair en subatomair niveau. Ook de de bio-wetenschappen worden wetenschappelijke activiteiten op gebied van leefgemeenschappen als complementair gezien aan wetenschap van de fysiologische processen.

Michel Foucault (1926-1984), kan aangeduidt worden als de grootmeester van het structuralisme. Waar veel structuralisten op zoek zijn naar vaste patronen signaleert hij een gelaagdheid waarbij  bovendien in verschillende tijdvakken  essentiale veranderingen optreden. Hij stelt met name in zijn meest theoretische werk 'Les Mots et les Choses' de woorden en de dingen' dat er onbewuste (onderliggende) kenstructuur (episteme) te onderkennen vallen in de geschiedenis van de westerse cultuur. Vervolgens onderzoekt hij het mechanisme van het menselijk weten en de rationaliteit van verschillende wetenschappen, vertogen.

Wat in de geschiedenis als oorzakelijke verbanden wordt gezien is beter terug te voeren tot relaties van de episteme naar de oppervlakte structuur. Zo moet bijvoorbeeld de invoering van de botanische classificatie en naamgeving (taxonomie van Linnaeus) niet gezien worden als veroorzaakt door de specifiek behoefte van die tijd tot een betere naamgeving, maar deze benadering komt voort uit de epistème van logisch mathematisch ordenen zoals die in die tijd aanwezig was. 

In deze epistème zijn duidelijke breukvlakken te onderscheiden b.v. rond 1600 en rond 1800 [zie MF-WeD p328].
Op deze beide breukvlakken veranderde met name de verhouding tussen de taal en de dingen. Vóór de 17de eeuw waren de tekens, en de woorden één met de dingen. De munten hadden de waarde van het metaal, bezit werd uitgedrukt in dingen en munten. (b.v. iemand bezit  een huis, zoveel stuks vee en zoveel dukaten).                           

Vanaf ongeveer 1600 worden de tekens en de woorden zelfstandiger.
De munten worden rekeneenheden waarin de waarde van een bezit wordt uitgedrukt. Deze periode wordt door Foucault aangeduid met de klassieke tijd. Het is het tijdperk van de klassieke fysica met een mechanisch wereldbeeld. De kennis en de tekens worden geordend. Maar de woorden en de tekens staan nog in een voortdurende wisselwerking met de werkelijkheid. Dat de woorden niet meer een zijn met de werkelijkheid maakt hij duidelijk met het voorbeeld van de roman Don Quichotte waarin de figuren niet meer afbeeldingen zijn van de werkelijkheid of van de mythen, zoals b.v. in de ridderromans. Maar de figuren worden zelfstandig.

Het breukvlak in de epistème van de 19de eeuw wordt gekenmerkt door de abstractie van de woorden en de tekens.

De tekens gaan een volledig eigen leven leiden. Ze vormen een eigen werkelijkheid en een voorwerp van onderzoek. Denk b.v. aan abstracte wiskunde, fysica, kunst . De taalwetenschappen houden zich niet meer alleen bezig met de kennis van taalelementen zoals woorden en grammatica regels maar onderzoeken veel abstracter de structuren los van specifieke talen (sceptici zullen zeggen:"los van talen"). In de economie krijgt geld een abstractere betekenis. Het is niet meer de waarde van een metaal

Foucault heeft die analyse niet verder doorgetrokken maar nu had hij kunnen constateren dat de afstand tussen de woorden en de dingen op dit moment nog verder is vergroot. In de financiële wereld is meer geld in omloop dan er gemaakt is. Ook in de andere sectoren van menselijke activiteit een neemt het gebruik van virtuele elementen toe.

Zijn algemene analyse ondermijnt de specifiekere structuralistische benadering van Marx die stelde dat de onderliggende economische structuren bepalend zijn voor de menselijke activiteiten en maatschappij. Daarmee bewoog het structuralisme zich in het maatschappelijke en politieke debat. [MF-EW p39-56]

Foucault's afstand tot de subject benadering komt ook tot uitdrukking in de de openingspassage van zijn inaugurele rede "De orde van het vertoog":  

"Het zou mij lief geweest zijn, dat er achter mij een stem aanwezig was (een stem die al zeer lang geleden het woord genomen had en die een voorafgaande doublure zou vormen van al hetgeen ik nu ga zeggen) die als volgt zou spreken:"er moet worden doorgesproken, ik kan niet meer doorspreken, er moeten woorden worden gezegd, zolang er woorden zijn, en die moeten worden gesproken totdat ze me vinden, totdat ze me zeggen o vreemde straf, o vreemde schuld er moet worden doorgesproken, misschien is het al gebeurd, misschien hebben ze me al tot aan de drempel van mijn geschiedenis gevoerd,....."  

Hierop zou een existentialist kunnen zeggen: Het zou hem lief geweest zijn als er achter hem een stem aanwezig was maar die stem was er duidelijk niet. Hij heeft het zelf moeten zeggen. Als hij het niet daar en dan gezegd had had niemand het daar en dan zo gedaan. Dat hij het gevoel had te moeten zeggen wat hij zei is zeker onder invloed van een onderliggend denkpatroon. Maar uiteindelijk was het de unieke combinatie van dat patroon en de unieke persoonlijkheid. Daarin ziet de existentialist een element van persoonlijke vrije keuze.

 Hoewel Foucault zich afzet tegen het existentialisme voldoet hij wel aan het model dat het existentialisme "voorschrijft" nl het steeds zichzelf opnieuw ontwerpen en niet laten vangen in standaard rolpatronen: Zo stelt hij in een interview [MF-EW] dat hij zichzelf niet als filosoof beschouwt [MF-EWp9] terwijl is opgeleid en aangesteld als filosoof, en geen structuralist is [MF-EWp24, p40] hoewel hij zich in het interview wel met de positie van de structuralisten lijkt te verenigen in wat met name in in Frankrijk als het structuralisten debat werd aangeduid en direct gerelateerd was met politieke aspecten en de positie van het communisme (Foucault had zich in het verleden ook kort aangesloten bij de PCF). Ook neemt hij afstand van de fenomenologie, wat hij specifiek definieert als zich oriënterend op de allerdaagse ervaring)maar zijn aanpak laat zich minstens aanduiden als geïnspireerd op de fenomenologie. Hij schrijft onder anderen''de geschiedenis van de waanzin' maar wil niet beschouwd worden als een historicus en voldoet ook niet aan de regels van die discipline. Als het gaat om de waarheid ontsnapt hij door te stellen  dat zijn geschriften fictie zijn [MF-EWp11].

Algemeen zien we dat Foucault zich met meerdere projecten bezig houd. Naast zijn eerste kennistheoretische benadering verdiept hij zich in de problematiek van de waanzin, de straf en de seksualiteit steeds met een benadering die de relativiteit van 'het weten' laat zien. Daar doorheen loopt zijn interesse in macht en machtsstructuren. Daarbij stortte hij zich regelmatig in het publieke, politieke debat.

In het interview in 1980 onderkent Foucault de overeenkomsten van het structuralisme met de Franfurterschule [MF-EWp57-65], en betreurt het dat hij en anderen die overeenkomsten niet eerder hebben gezien. ook daarmee zien we dat structuralistisch denken breder leefde dan de groep die als zodanig wordt genoemd.

 

Voorbeelden van structuralistische aanpak in wetenschappen

Linguïstiek

Het structuralisme is in hoge mate geïnspireerd op de resultaten van de analytische aanpak in de taalwetenschappen (zie hfdst2). De basis voor deze ontwikkeling is met name gelegd door Ferdinand de Saussure. Hij introduceerde het onderscheid tussen taalsystematiek ("Langue") en taaluiting ("Parole").      

N.Chomsky werkte een en ander uit tot een volledig systeem in zijn "Generatieve transformationele" grammatica.
 In dit model wordt aangenomen dat  vanuit een semantische dieptestructuur met behulpvan transformaties oppervlakte structuren worden gegenereerd. Deze transformaties zijn specifiek per taal. Een fonetische transformatie leidt dan tot gesproken zinnen.  
             
xx

Etnologie

Levi-Strauss was een van de eerste die de ideeën van de structuuranalyse toepaste buiten de linguïstiek. Hij zoekt naar algemene elementen die gezien kunnen worden als de grondslag van variaties in verschillende culturen.
Een basis element is het mechanisme: de mens ordent. Hij geeft een groot aantal voorbeelden waarop verschillende culturen b.v. planten en dieren ordenen. 

De Dogon (Soedan) deelden de planten in 22 hoofdfamilies in, waarvan sommige weer in 11 subgroepen. De 22 opgesomde families worden weer onderverdeeld in twee samenge­stelde reeksen waar mannelijke en vrouwelijke planten in relatie staan met regen en droogte periode";
De Navaho indianen, delen de levende wezens in twee categorieën, sprekende en niet sprekende, onder deze laatste vallen planten en dieren. Deze laatste worden weer verdeeld in lopende, vliegende en kruipende."

Vervolgens laat hij zien dat veel regels inverschillende culturen weliswaar inhoudelijk verschillen maar door transformaties zijn af te leiden van bepaalde basis concepten. Met name de regels die huwlijken tussen bepaalde familie, stam leden verbieden kunnen zeer sterk uiteenlopen maar zouden tot bepaalde grondvormen kunnen worden teruggebracht.

Algemeen

In veel wetenschappen wordt het zogenaamde 'systeem denken' vanaf het midden van de 20ste eeuw geïntroduceerd, dit past in de algemene structuralistische aanpak. Voor een structuralist is het niet verwonderlijk dat dit samenvalt met de ontwikkeling van computersystemen.

Het Bewustzijn

Op basis van huidige stand van kennis t.a. het Bewustzijn kunnen we tot de volgende uitgangspunten komen:
  • Er bestaat geen “centraal hoofdkwartier " waar de informatie stroom samen komt en beslissingen worden genomen.
  • Er is geen sprake van een 'Cartesiaans theater' waar alles samen komt als een weergave van de werkelijkheid in plaats en tijd.
    Maar:
  • Er is sprake van een veelheid van kanalen waarbij gespecialiseerde delen hun taak verrichten.

Deze basis specialistische delen zijn niet ontwikkeld om specifiek menselijke acties te ontwikkelen maar zijn voor grotendeels deel  onze dierlijke erfenis. De enige reden dat dit niet tot een gekkenhuis leidt is dat de koersen die  al deze activiteiten volgen zelf het resultaat zijn van een samenhang. Deze samenhang is deels aangeboren, wordt deels gedeeld met andere dieren maar wordt aangevuld in belangrijke mate met wat we zelf leren en wat we als denkcultuur meekrijgen. Deze samenhang is bovendien niet enkelvoudig. In de loop van de evolutie zijn redundante (extra parallel structuren) tot stand gekomen waardoor het geheel zich in het algemeen redelijk stabiel kan gedragen.

In een individueel brein vestigen zich duizenden menen m, en talige-, beelvormige-  data. 

Taal en metaforen [GL-WFDT] spelen een enorme rol in het structureren van de menselijke geest. Wezens zonder taal zijn daarmee essentieel beperkt in hun mogelijkheden tot reflectie.

Algemeen wordt aangenomen dat de specialisten in het brein hun functionele identiteit ontlenen aan hun feitelijke positie in het netwerk, daarnaast kunnen onder omstandigheden deze elementen een andere functie vervullen. Relatief eenvoudige rekenmachine modellen hebben moeite met deze multifunctionaliteit.
Echt begrip komt op de een of andere manier tot stand via een proces dat bestaat uit interacties tussen vele subsystemen die ieder op zich niets kunnen begrijpen.
Een "Zelf" (-bewustzijn) is een abstractie van ontelbare toeschrijvingen waarvan het centrum een centrum van narratieve zwaartekracht is. Onze belangrijkste tactiek voor zelfdefiniëring is namelijk het vertellen van verhalen over wie we zijn aan anderen maar vooral ook aan onszelf.

Bovenstaande is gebaseerd op diverse artikelen en 'Het Bewustzijn verklaard' van Daniel Dennet [DD-HBV] waarin hij echter ook waarschuwt voor te ver gaande analyses: 'Als het verschil tussen zilver en goud wordt uitgelegd in termen van verschillen op subatomair niveau gaat een belangrijk deel van de betekenis en de glans van goud verloren. Datzelfde effect kan optreden wanneer we het bewustzijn verklaren.'

 

-----------------

Sigmund Freud (1856-1939)
Het belang van Freud voor de filosofische antropologie (zijn therapeutische werk blijft hier buiten beschouwing) kan onderscheiden worden in twee hoofdgebieden: 1. Zijn concept van het bewustzijn (Freuds werk vertoont een grote dynamiek van voortschrijdend en wijzigend inzicht onderstaande is gebaseerd op zijn laatste samenvatting [Freud 1938]) 'Van de psyche zijn ons twee dingen bekend aan de ene kant de hersenen en aan de andere kant de werkingen van het bewustzijn, die ons onmiddellijk gegeven zijn en waarvan geen enkele beschrijving een duidelijk beeld kan geven. Alles wat er tussen ligt is ons onbekend, een directe relatie tussen deze twee eindpunten van onze kennis is niet gegeven . Zou een nauwkeurig plaatsbepaling mogelijk zijn dan zou die niets bijdragen aan het begrip ervan' [Freud 1938 p17]. Het oudste gebied (evolutionair gezien) duidt Freud aan met het Es. Het bewuste met het Ich . In de Psyche kunnen we onderscheiden het bewuste, algemeen aangeduid als het bewustzijn, en al het andere het 'onbewuste'. Sommige zaken kunnen wel makkelijk van het onbewuste tot het bewuste worden gebracht, die noemen we voorbewust. [id p31]. Hierbij loopt de indeling (vanuit) de fysiologische kant in Es en Ich parallel aan de indeling vanuit de psychologische kant in onbewuste en Bewuste (inclusief voorbewuste) [id. p37]. Freud merkt op dat de grenzen zowel tussen Es en Ich als tussen Onbewust en Bewust niet scherp te trekken zijn. Wel stelt hij dat de primaire processen van het onbewuste aan andere wetmatigheden voldoen dan de secondaire processen van het bewuste.   2. Zijn benadering van pathologische verschijnselen als uitvergroting/fixatie van normale mechanismen. (De dynamiek in Freuds denken tav deze benadering blijkt uit het grote aantal aanvullende wijzigingen in de achtereenvolgende uitgaven van zijn 'Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit' in de periode 1905 - 1925 onderstaande is gebaseerd op de analyse van [Haute 2002] Freud stelt dat pathologische verschijnselen informatie geven over aspecten van menselijk gedrag. Hiertoe moet de ontwikkeling van de seksualiteit onderzocht worden vanaf het allereerste begin bij de baby en het kind dat anale en orale lustgevoelens kent. Deze lustgevoelens zijn niet op een object (een persoon van wie seksuele aantrekking uitgaat) gericht. Deze 'auto-erotiek' wordt mede door de cultuur onderdrukt en daardoor verdrongen dwz aan het bewustzijn onttrokken maar werkzaam vanuit het onderbewuste. Voor Freud bestaat er geen strikte scheiding of tegenstelling tussen natuur en cultuur (Haute 2002 p64). De afkeer van de ontlasting die volgt op lustgevoel van de anale ontlasting heeft een natuurlijke functie ook al wordt die ondersteund door de cultuur.  Afwijkend gedrag kan worden begrepen in relatie met het object en het doel van de natuurlijke seksualiteit. In het geval van homoseksualiteit, pedofilie en dergelijke is het object vervangen. Het natuurlijke doel de coïtus is in het geval van fetisjisme, sadomasochisme, voyeurisme en exhibitionisme vervangen door tussendoelen zoals ontkleden, veroveren. Wat in seksuele afwijkingen naar voren komt is daarmee een uitvergroting/fixatie van een natuurlijk proceselement. Consequentie is ook dat er geen scherpe grens te trekken is tussen normaal en afwijkend/ziekelijk gedrag omdat er geen kwalitatief verschil maar een kwantitatief verschil is.

 

Wijsgerige antropologie 

Vrijwel alle filosofen/ filosofieën ontwikkelen of gaan, al of niet impliciet, uit van een bepaald mensbeeld. De specifieke filosofische reflectie over de mens wordt aangeduid met wijsgerige antropologie. Hoewel de reflectie over de mens van alle tijden is speelde die zich veelal af in de mythen en religie. De specifieke filosofische reflectie ontwikkelde zich met de activiteiten van Kant aan het einde van de 18de eeuw een eeuw later onstaan dan als separate disciplines psychologie en sociologie.

  Memen

Notes:

:

Filosofietuin        van Hans Tromp
Home